Overslaan en naar de inhoud gaan

Zesbaksduwvaart

De zesbaksduwvaart is een fenomeen in Nederland wat niet zomaar onopvallend werd ingevoerd. Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar de effecten van zo'n duwstel.

De transport capaciteit van de duwvaart groeide geleidelijk opgevoerd, door de afmetingen van de bakken, meer laadvermogen, en meer motorvermogen van de duwboten. De eerste generatie duwboten hadden rond 1957 een vermogen van 1250 pk, en duwden ongeveer 5000 ton lading naar Duitsland. Later kwam daar tot 10.000 ton laadvermogen voor in de plaats met motorvermogens tot ongeveer 4500pk. De volgende stap in de schaalvergroting van de duwvaart was 6 bakken. Voordat er toestemming kwam om het toch al grootste schip wat op de vaarweg mocht varen, nog eens voor 30% uit te breiden, moest er onderzocht worden of dit rendabel was. Ook de neveneffecten op de overige vaart en de vaarweg zelf werd uitvoerig getest en onderzocht.
Er moest bekeken worden wat de beste mogelijkheid was om 6 bakken geladen in de opvaart te laten varen. Er is bekeken wat twee bakken voor elkaar en 3 naast elkaar voor effecten hadden. Dit heet de brede formatie.
Ook de lange formatie van 3 bakken voor elkaar en twee naast elkaar is getest en vergeleken met de brede formatie. Deze testen zijn bedacht en op schaal getest bij het Waterloopkundig laboratorium. Uit deze proeven kwam naar voren dat opgelopen schepen hinder ondervonden van de retourstromen die ontstaan bij de bakken. Ook was de waterbeweging tussen kribben erg aanwezig, zodat gevreesd werd dat de erosie zou toenemen. De proeven op schaal werden daarna ook uitgevoerd op de Waal.
In 1983 werd door de duwboot met vier en 6 bakken in verschillende formatie's opvaarten gedaan naar Duitsland. Hier werd snelheid en verbruik bekeken. De vaarsnelhied was bepalend hoeveel reizen per jaar er gemaakt kunnen worden. Oplopende schepen werden onderzocht waar de problemen konden ontstaan. Duidelijk was dat de grote retourstroom van het duwstel oorzaak was dat oplopende schepen er last van konden hebben.

In de tweede fase van het onderzoek, in september 1983 werden oploopproeven door het duwstel EWT 107 gedaan op de Waal bij Druten Hiervoor was de spits de Fury uit Terneuzen bij de proeven betrokken. Op de Fury was meetapparatuur en geplaatst om de bewegingen te registreren, het meten van de snelheid, toerental van de schroefas, voorliggende koers en roeruitslagen geregistreerd.
Ook aan de wal waren meetpunten in een kribvak geplaatst, een tijdelijke radarpost ingezet, de Meetkundige dienst, de Directie waterhuishouding en waterbeweging van Rijkswaterstaat deden metingen.
Na elke proefvaart werd met een extra duwboot de duweenheid terug naar de uitgangspositie gebracht.
Voor een aantal proeven voor de waterbeweging in het kribvak werd de Waal gestremd voor het overige scheepvaart verkeer. Zo werd uitgesloten dat de scheepvaart de metingen verstoorde.
Bij alle proeven waren de Dienst verkeerskunde, Directie Bovenrivieren, het Marin en het waterloopkundig laboratorium bij betrokken.

In december 1983 werd de derde fase van het onderzoek gedaan. Hier werd vooral gekeken hoe de lege afvaart het beste kon. Hier werd gekeken naar de ruimte die een leeg duwstel nodig heeft in de bochten.